De wind snijdt, de kou dringt door mijn jas, mijn handschoenen houden
mijn vingers niet meer warm, mijn tenen zijn de weg kwijt, het sneeuwt
en het vriest. Op dit soort momenten denk ik wel eens terug aan juni
2012, Suriname.
Op een stuk land overgroeid met tropisch oerwoud beheert een uit
Duitsland afkomstige man (met een flink Duits accent) een soort van camping. Op de open plek staan
enkele traditionele pinahutten: dit zijn hutten door Surinaamse
inheemsen gebouwd van natuurlijke elementen zoals het dak van
palmboombladen. In de open hutten zijn hangmatten als bedden opgesteld.
De zon schijnt volop; ook 's nachts is de temperatuur zeer aangenaam.
Een zwijntje loopt er rond als huisdier, maar natuurlijk wemelt het
oerwoud van dieren als salamanders, vogelspinnen, kaaimannen, apen, tropische vogels en
allerlei insecten. Sommige kan je als de avond valt, horen. Op deze
middag ga ik met enkele vrienden zwemmen in het riviertje dieper in de
bossen. Ondanks mogelijke slangen in het stromende riviertje en allerlei
ander potentiƫle gevaren, voel ik me in dit idyllische stukje oerwoud
veilig en beschut. Juist wanneer ik dit besef, vliegt er over het
riviertje, tussen de bomen door, een blauwe vlinder van minstens
vijfentwintig centimeter groot. De heldere kleur en de rustige doch
krachtige, elegante manier van voortbewegen deden me verstillen en
beseffen dat ik werkelijk in het paradijs ben beland.