Thursday, March 17, 2011

Geloof in de moderne wetenschap

De bovennatuurlijke wereld (de metafysica) is de vader van alle wetenschappen. Maar men gelooft er sinds enkele eeuwen niet meer in. Er is een ander wind gaan waaien. Een ander wetenschapsbegrip heeft onze ideeën over het bovennatuurlijke veranderd. Nietzsche zei het al: “Waar God heen is? Dat zal ik jullie zeggen! Wij hebben hem gedood – jullie en ik. Wij allen zijn zijn moordenaars! Maar hoe hebben wij dit gedaan? Hoe hebben wij de zee kunnen leegdrinken? Wie gaf ons de spons, om de hele horizon uit te vegen? Wat hebben wij gedaan, toen wij deze aarde van haar zon loskoppelden? In welke richting beweegt zij zich nu? In welke richting bewegen wij ons? Weg van alle zonnen?”. De wetenschap heeft met zijn rationele messen de idee van een god of godheid om het leven gebracht. Er is binnen de rationele wetenschap geen ruimte meer voor een niet-zichtbare wereld en zeker niet voor een almachtige God.

Dat maakt geloven in de 21e eeuw lastig. De mens vertrouwt op dat wat te zien is en wat te verklaren is. Verstand en ogen houden elkaar daarmee gevangen. Als het verstand iets bovennatuurlijks bespeurt, verklaren de ogen niets te hebben gezien. Als de ogen iets bovennatuurlijks aanschouwen, wordt dit weggedaan met de idee van hersenactiviteit. Iets dat onverklaarbaar is, dat is er ook niet!

Maar het grootste probleem van de wetenschappelijke bril is het geloof in een wereld zonder God. De metafysische vooronderstelling die in het wetenschapsparadigma van vandaag ingebouwd is, is dat de natuurlijke werkelijkheid niets anders is dan het geheel van bewegende zichtbare deeltjes. De uitgangspunten van het wetenschapsbegrip modelleren de uitkomsten van het wetenschappelijk onderzoek.

Over het paradigma dat vandaag heerst, schrijven hoogleraren Adriaanse en Leertouwer en publicist Krop: “Het is niet de kracht van onweerlegbare bewijzen die in zo’n geval de doorslag geeft, maar eerder de kracht van het gezag dat iemand of een groep in de ogen van anderen heeft” (p. 33, in Het verschijnsel theologie, 1987). De wil tot macht (van Nietzsche) heeft tot nu toe gezegevierd.

Nietzsche vraagt zich af, nadat hij de mensheid de moordenaar van God heeft betiteld: “Hoe zullen wij ons troosten, wij moordenaars aller moordenaars? Het heiligste en machtigste, wat de wereld tot dusver bezeten heeft, is onder onze messen verbloed – wie wist dit bloed van ons af? Met welk water kunnen wij ons reinigen? Welke zoenoeffers, welke heilige spelen zullen wij moeten bedenken? Is niet de grootte van deze daad te groot voor ons?” God heeft, volgens de Bijbel, gelukkig een uitweg gegeven, en dat is de liefde van God voor ons, getoond in het leven van Jezus Christus.